The authentic Aussie outback – Beautiful in its emptiness

Tibooburra. Er gebeurt niet zo heel veel in deze kleine wereldplaats, dus je zou denken dat er ook niet zo heel veel te vertellen valt. Het tegendeel is echter waar. Ik heb hier genoeg dingen meegemaakt/gezien die het vertellen waard zijn.

Ik zal beginnen met vertellen hoe ik hier in hemelsnaam terecht ben gekomen. Die vraag heb ik hier ook vele malen gehad. Ik kwam de vacature tegen op de facebookgroep van “Dutchies in Australia”. Een groep met bijna 5000 Nederlanders die in Australië reizen/wonen/werken. Er werd vervanging gezocht voor en door Saskia en toen ik de vacature eenmaal gelezen had, nestelde het idee om iets heel anders dan anders te gaan doen zich steeds meer in m’n hoofd. Ik had na al die maanden reizen dringend nieuwe inkomsten nodig en het leek me geweldig om op deze manier de Australische outback te leren kennen. In een stad werken kan ook in Nederland. Ik stuurde m’n cv, hield contact met Saskia en twee weken later werd ik door Vicki (de eigenares) gebeld of ik nog steeds geïnteresseerd was. Geen vragen over waarom ik de job wilde, wat ik verwachtte of waar ik mezelf over 5 jaar zag, maar gewoon “wanneer kan je beginnen?”.

En dus zat ik twee weken later in het vliegtuig naar Tibooburra. Een ontzettend klein plaatsje, dat gekscherend ook wel “Two Boobs in a Bra” wordt genoemd of liefkozend “Tib”. Het dichtstbijzijnde andere gehucht is zo’n 40 kilometer verderop, maar bestaat uit niet meer dan een pub. Voor de eerstvolgende grotere plaats moet je naar Broken Hill (plusminus 20 duizend inwoners) en dat is 350 kilometer verder. In Nederland zou je dan al een ander land binnenrijden, maar hier kom je net bij de buren. De afstanden zijn immens. Ik ben hier gekomen met een vliegtuigje van Melbourne naar Mildura en van Mildura naar Broken Hill. Vanaf Broken Hill heb ik van iemand van de National Park Service een lift gekregen naar Tibooburra. Ik heb er drie dagen over gedaan, m’n lift ging namelijk niet eerder. Je moet er dus wel wat voor over hebben om hier te komen. Eén regenbui is ook genoeg om Tib van de rest van de wereld af te snijden. De wegen zijn in de wijde omtrek slechts deels geasfalteerd en als het heeft geregend worden ze al snel afgesloten voor verkeer. Gelukkig regent het niet zo heel vaak in het ‘heetste dorp van New South Wales’, want dat is het, maar de winter is tot nu toe helaas relatief erg nat (net als de Nederlandse zomer). In de zomermaanden wordt het hier met gemak 40+ graden. Niet te harden dus. Toen ik hier in april kwam, was het al afgekoeld naar een graad of 30 en tegen de tijd dat ik wegging werd het overdag rond de 15 graden, maar was het bijna iedere dag nog steeds zonnig. ’s Nachts kon het wel echt koud worden. Reden om ’s avonds dus lekker de openhaard aan te doen. Omdat het in de zomer hier veel te heet is om ook maar iets te doen, worden de wintermaanden gezien als het hoogseizoen. Helaas is het dit jaar erg rustig in vergelijking met voorgaande jaren, mede door de regen. Die ene dag regen per week is genoeg om alles onbereikbaar te maken voor enkele dagen of langer.

Als je Tibooburra in komt rijden, wonen hier volgens het bord 150 mensen. Neem daar de helft van en dan heb je ongeveer het correcte aantal inwoners. Het zijn er waarschijnlijk nog minder. Het dorp bestaat uit één hoofdstraat, een aantal zijstraatjes en that’s it. Er is hier een politiebureau (met één agent die 7 weken in Canada zat in de tijd dat ik hier was), een ziekenhuis (hier worden de Flying Doctors elke week ingevlogen en er is dus ook een “luchthaven”/landingsbaan), een school met zeven kinderen en drie leraressen (ja, echt), twee shops en twee pubs. Nee, voor een inwonersaantal van plusminus 70 is één pub niet genoeg en de twee staan zelfs tegenover elkaar. De locals en bouwvakkers drinken hier voor tien, dus aan klandizie geen gebrek. Wat ze overdag verdienen, drinken ze ’s avonds dubbel weer op. Overigens hoor ik dat het vrij uniek is dat zo’n klein plaatsje twee pubs heeft. Tib als woonplaats is een goeie keuze geweest dus, haha! Waar het politiebureau precies voor nodig is, weet ik ook niet zo goed. De agent wordt gebeld als de muziek van de buren te hard staat, maar verder…? Criminaliteit bestaat hier eigenlijk niet. Ik heb nooit een huissleutel gekregen, want deuren gaan niet op slot. Telefoons, iPads, portemonnees… het ligt allemaal open en bloot op tafel en de deur staat open. Het maakt niet uit. Pas toen het winter werd en het ’s nachts koud begon te worden, deden we de deuren dicht, maar niet op slot. De deur van de shop ging na sluitingstijd wel op slot, maar het geld van de kassa? Dat ligt gewoon in een bureaula zonder slot en niet in een kluis. Met zo weinig inwoners weet je van elkaar wanneer wie een scheet heeft gelaten; geen reden dus om dingen achter slot en grendel te leggen.

Ik heb drie maanden in één van de twee shops gewerkt, de Corner Country Store. Dat is de leukste natuurlijk. Ik werkte gemiddeld zes dagen per week (79 van de 90 dagen gewerkt om precies te zijn). Op het laatst heb ik nog twee avondjes in de pub gewerkt voor wat extra zakgeld. Ik werkte bijna altijd van ongeveer half 7/7uur ’s ochtends tot een uur of 3 ’s middags. Ik heb dus aardig wat gewerkt, maar er is hier verder vrij weinig (lees: niks) te doen, dus die paar uurtjes of dat ene dagje vrij in de week is voldoende. Dit maakt ook dat het een perfecte job is om te kunnen sparen, ook al kreeg ik een minimumloon. Er is immers niks om je geld aan uit te geven en de kosten voor kost en inwoning werden al van mijn salaris ingehouden. De shop is een combinatie van een supermarkt, souvenirshop, informatiecentrum en restaurant, maar dan allemaal in het klein. Ik was dus barista, kokkin, vakkenvuller, schoonmaakster, receptioniste, kassière, en niet te vergeten, afwashulp in één. Als enige werknemer was ik ook nog manager wanneer Vicki er niet was. Bijster interessant werk? Nee, dat niet, maar ik heb mij hier prima vermaakt. Men kende mij hier als Flo. Florine is voor Aussies echt te lang en te moeilijk en Vicki had tijdens het eerste telefoontje al aangekondigd dat ik een bijnaam kreeg. Een man vroeg een keer wat mijn volledige naam was. Nou, die rollende ‘rrr’… daar snapte hij toch helemaal niks van. Hij moest zelfs even bij mij kijken hoe ik mijn tong bewoog. Na drie dagen kwam hij weer terug in de shop en moest even laten horen dat hij had geoefend. Hij klonk nu als een briesend paard. Afijn, vaste klanten kenden mij dus als Flo en na een week of vier kende ik ook bijna elke vaste klant en wist ik hoe hij of zij zijn/haar koffie wilde hebben.
Er wonen dan wel niet veel mensen, maar het zijn wel grappige types. Je moet ook wel een beetje gek zijn om in zo’n gat te willen/kunnen wonen. Een aantal kenmerkende karakters op een rij:

Johnny A.: Iedereen noemt hem Johnny A. Geen John, Johnny of Mister A, maar Johnny A. Deze oudere man is zo’n beetje de baas van het dorp. Ik weet niet of hij dat echt is of het graag wil zijn, maar zo komt ‘ie in ieder geval over. In de shop heeft deze man zelfs een potje met zíjn koffie, enkel bestemd voor Johnny A.
Duck: Duck ja, als in eend. Een super lief oud mannetje dat op een avond zo ineens zijn gebit naast me op de bar legde in de pub en daar zelf (tandeloos) erg hard om moest lachen. Pas op het laatst kwam ik erachter dat zijn echte naam Donald is, dus je snapt waar Duck vandaan komt, maar niemand noemt hem zo. Duck rijdt vaak op en neer door die ene hoofdstraat in z’n scootmobiel of auto, loerend uit z’n raampje. Waarom? Tja… Er zijn hier nou eenmaal niet heel veel andere dingen te doen, denk ik. En zoals een Jaguar een jaguar op de motorkap heeft zitten, heeft Duck een eend op zijn auto, haha!
Peter: Peter woont slechts enkele maanden per jaar in Tibooburra, want hij heeft ook een huis aan de oostkust. Eigenlijk zijn zijn twee katten (inmiddels nog maar één, want in mijn laatste week behoorde “dode kat + maden opruimen” ook tot mijn taakomschrijving. Ze bleek al een week in de schuur te liggen, ik zal je de rest van de details besparen.) De kat(ten) zijn de enige reden dat Peter zo nu en dan nog naar Tibooburra komt, want hij laat ze hier als hij naar zijn andere huis gaat. Hij wil ze niet mee nemen naar de kust omdat ze hier alle ruimte hebben en daar niet. Eigenlijk hebben zijn katten dus hun eigen huis. Peter wilde graag mijn boyfriend zijn en mijn “beautiful lips” kussen. Ik moest maar nadenken over de prijs hiervoor (onbetaalbaar, haha). Hij vindt zelf dat hij van het dorp de beste keuze voor mij is. Alsof er zoveel keus is. Peter is een hele aardige man hoor, maar hij is begin 70 gok ik. Dat is net ff iets te oud voor mij. Sorry Peter.
Mr. & Mrs. Munt: Een ouder echtpaar dat tegenover de shop woont. Mr. & Mrs. Munt komen elke week hun melkbestelling ophalen, een schamele 7 liter. ELKE WEEK. Het is niet dat ze 25 katten hebben of zo, ze drinken het echt zelf. Mrs. Munt is heel vriendelijk en helpt in geval van nood nog wel eens in de shop. Mr. Munt komt bijna elke dag wel even langs, maar daar zijn we niet altijd blij mee want hij praat vijf kwartier in een uur. Hij heeft ook herhaaldelijk verteld dat hij lang haar zo mooi vindt bij vrouwen. Ik ben meer dan een jaar niet bij de kapper geweest, dus je snapt waar dat vandaan komt. Hij gaf regelmatig de hint dat hij mijn haar graag even zou willen voelen, want het zag er zo zacht uit. Forget it, Mr. Munt. Geen gefriemel aan mijn haar.
Mike: Is zo’n beetje de normaalste persoon hier, maar woont officieel dan ook niet in Tibooburra maar een stuk daarbuiten (30km verderop), dus misschien ligt het daar aan. Mike werkt voor de National Park Service en heeft mij ook een keer mee genomen voor een tripje door het gebied. Hij drinkt altijd een cappuccino met zoetje en hoeft hier minder voor te betalen dan wat het eigenlijk kost. Gewoon, omdat het kan.
Ik maakte ook regelmatig een “truckies coffee”: goedkope oploskoffie waar men niet voor hoefde te betalen. Dit kregen ze dan in ruil voor een gunst voor Vicki, zoals iets meenemen van/naar Broken Hill. Zo werkt dat hier in de bush.
Dan: Is een collega van Mike en komt ook bijna elke dag in de shop. Het hilarische aan Dan is dat hij weigert om zijn kapotte teenslippers van 15 dollar weg te gooien. Het bandje tussen de tenen is los, dus je zou denken dat je teenslippers dan vrij nutteloos zijn, maar Dan draagt ze nog gewoon. Toen het nog warm was, klemde hij het vast tussen z’n tenen. Toen het koud begon te worden was het juist perfect om sokken in zijn slippers te kunnen dragen en dus heeft hij het andere bandje ook losgeknipt. Als het aan Dan ligt, lijmt hij ze voor de komende zomer gewoon weer vast. Hij houdt van recyclen, want ook zijn kartonnen take away koffiebeker wast hij af en brengt hij de volgende dag weer mee voor nieuwe koffie.
Overigens maakt het hier echt geen drol uit hoe je er hier uitziet. Gaten in shirts, scheuren in broeken, kapotte slippers… Het interesseert niemand wat. Met mijn inmiddels erg sjofele twee jeans en vijf shirts val ik hier dus totaal niet uit de toon.
Glenice: De laatste vier weken kregen Vicki en ik gezelschap van Glenice. Een local die geboren en getogen is Tibooburra, maar 30 jaar weg is geweest en nu weer tijdelijk hier woont en ook in de shop werkt. Ze is ontzettend gezellig en echt de vrolijke noot in de winkel. Ze kan heerlijke homemade Aussie meals klaarmaken, dus daar mocht ik de laatste weken nog even van genieten. (Ik ga straks immers weer terug naar de simpele backpackersmaaltijden, oftewel pasta, noedels en tosti’s.)
Vicki: Mijn lieve bazin. Ze runt de shop sinds een aantal jaar in haar eentje, werkt 364 dagen per jaar (alleen op oudejaarsdag is ze dicht) en bijna 12 uur per dag. Dat is hard werken dus. Ze zegt dat ze jaloers is op haar girls die drie maandjes komen werken, sparen en dan weer verder reizen. Ze zou het liefst de shop willen verkopen en ook gaan reizen. Ik gun het haar van harte, want waarom zou je zoveel werken en dan niet eens de tijd hebben om ook af en toe wat leuks te doen met je geld?

Tijdens mijn verblijf woonde ik in het huis van Vicki en haar ex-man Stephen. Ik heb mijn slaapkamer een beetje eigen gemaakt met foto’s en kaarten die ik nog had. Na twee maanden werd ik verrast met een pakket van thuis met allemaal Nederlandse dingen (o.a. drop, hagelslag en paprikachips) en nog meer lieve kaartjes van iedereen. Als ik niet aan het werk was, las ik een boek, keek een film of ging ik sporten. Ik ben hier ook weer begonnen met hardlopen. Je moet toch wat. Ik nam Honey de hond mee en was met 400 meter het plaatsje uit. Dan ben je letterlijk in the middle of nowhere met niets anders om je heen behalve rotsen, zand en kangoeroes. En juist die leegte vond ik hier echt geweldig. Ik kon met m’n ogen dicht over de ‘snelweg’ van Tibooburra lopen. Er reden toch bijna nooit auto’s. Op deze manier vind ik hardlopen heerlijk! Ik heb Honey één keer losgelaten tijdens het lopen, maar dat heb ik ook weer snel afgeleerd. Altijd al willen weten wie er sneller is; een hond of kangoeroe? In dit geval was dat (gelukkig) de kangoeroe, maar het scheelde niet veel. Na een aantal weken kon ik, naast hardlopen, ook nog gaan fietsen als ik daar zin in had. Ik kreeg namelijk een fiets te leen van Mike en dat was zo fijn! Ik had bijna zeven maanden niet gefietst en ik miste het zowaar. Nooit gedacht dat ik dat zou zeggen. Nu kon ik tenminste zelf een beetje op onderzoek gaan in de outback. Je komt dan toch wat verder dan lopen. En waar anders ter wereld kan je op een landingsbaan fietsen?! Ik moest die kans grijpen natuurlijk, ook al is het eigenlijk niet toegestaan. De mensen in Tib doen hier bijna alles met de auto. Ja, echt waar, ook al zijn het afstanden van drie keer niks. Ze doen er langer over om de auto in te stappen, te starten, uit te zetten en uit te stappen dan dat ze daadwerkelijk onderweg zijn. Peter woont naast de pub, maar komt toch met de auto. Ik heb het hier echt over een afstand van 50 meter. Vicki vroeg mij ook vaak of ik een lift wilde vanaf de pub of shop naar huis in plaats van fietsen in de kou of miezerregen. Ik sloeg het aanbod altijd af; als Nederlander kan ik die vier minuten peddelen wel aan.

Het is niet erg druk geweest in de shop, hoewel dat in de wintermaanden (vanaf begin juni t/m september) wel werd verwacht door Vicki. De laatste twee weken dat ik er was, trok het gelukkig wel wat aan. Klanten zijn over het algemeen toeristen (vaak Australiërs) die hier doorheen rijden, wat vrachtwagenchauffeurs en een aantal locals. Ik heb slechts 482 keer (om en nabij) de volgende vragen gehad: Waar kom je vandaan? Hoe lang ben je al in Australië? Hoe ben je in Tibooburra beland? Hoe lang ben je hier? Hoe lang blijf je hier? Wat ga je daarna doen? Wat heb je al gezien? Wat vind je van Australië? En deze vraag kreeg ik gelukkig maar één keer: heb je in Nederland ook regenbogen? Dit laatste werd mij gevraagd door Dan toen we een regenboog zagen en ik foto’s maakte. Hij dacht dat het in Nederland te nat was om ooit regenbogen te kunnen zien, haha. Als ik vertelde waar ik hierna heenga kreeg ik regelmatig tips, dus dat is dan wel weer leuk.
Op basis van mijn accent werd vaak gedacht dat ik Amerikaans, Canadees of zelfs Iers was. Dat ze denken dat ik uit een Engelstalig land kom, vind ik wel een compliment. Het grappige is dat als ik zeg dat ik uit Nederland komt klanten regelmatig zeggen: “O, Nederland! Het meisje in de vorige pub komt uit Duitsland/Zweden/Engeland”. Uhhh… oké, interessant, maar dat is toch echt een heel ander land, hoor. Ik denk dat zij Europa als één groot land zien, zoals Australië. Daarnaast krijg ik vaak verhalen te horen over hun tripjes door Europa of Nederland als ze daar geweest zijn. Als ze dan vertellen hoe mooi ze De Keukenhof, Kinderdijk en overige toeristenattracties vonden, moest ik tot mijn schaamte bekennen dat ik daar zelf nog nooit geweest ben. Note to self: meer toerist spelen in eigen land.

Maar zo gaat het overal, want ik ben er ook achter gekomen dat ik vaak veel meer gezien heb van Australië dan de gemiddelde Australiër. Sommige Tibooburra-ers zijn bijvoorbeeld nog nooit verder dan Broken Hill geweest. Ik was ook verbaasd toen Vicki mij vertelde dat zij, en vele andere inwoners met haar, nog nooit een koala in het echt heeft gezien, want die zitten hier niet. En dat terwijl ik ze zelfs geknuffeld en verzorgd heb!
Andere leuke beestjes die je hier wel ziet zijn de echidna’s (mierenegels). We hebben er eentje uit de tuin moeten scheppen om te zorgen dat de hond ‘m niet te pakken kreeg, ook al is dat best lastig met al die stekels. Over beestjes gesproken; je zou denken dat het hier in de outback krioelt van de gigantische spinnen, slangen en andere kruipers. Geef toe, dat is het beeld dat je hebt van de Australische outback, toch? Niets is minder waar en ergens ben ik daar wel een beetje blij om. Ik heb hier geen enkele slang gezien (betekent niet dat ze er niet zijn en die had ik eigenlijk nou juist wel willen zien) en ook geen mega spinnen. Toch is het typisch als je bazin zegt tijdens het uitpakken van dozen: “Pas op dat je niet gebeten wordt door een spin”. Dat hoor je in Nederland niet snel. Welcome to Australia. Je hebt hier namelijk een paar giftige spinnen, zoals de red back (roodrugspin). De eerste keer dat ik er eentje zag, was ‘ie alweer doodgetrapt voordat ik het goed en wel besefte. Ik heb mijzelf ook aangeleerd om eerst even mijn schoenen van binnen te controleren op ongedierte voordat ik ze aantrek. Dit deed ik vanaf de dag dat ik mijn schoen aantrok en ook heel snel weer uit, nadat ik een kikker aan m’n tenen voelde kriebelen. Nou ja, liever dat dan een giftige spin.

Gelukkig kon ik ook een aantal keer uit het gehucht ontsnappen. Na vijf weken was mijn eerste uitje. Samen met twee meiden van de pub zijn we naar Cameron Corner gereden, slechts 110km hier vandaan. En laat dit nou nóg kleiner zijn dan Tibooburra! Het bestaat uit één pub (wat anders?) en dat is het. Het leuke aan Cameron Corner is dat het op de grens ligt van drie staten. Zoals wij het drielandenpunt hebben in Vaals (ook nog nooit geweest), heeft Cameron Corner het driestatenpunt, een paaltje, met New South Wales, Queensland en South Australia. Hartstikke enig. De route er naar toe was mooi, we hebben een prachtige zonsondergang gezien en het was gezellig om even weg te zijn samen met Marley en Michaela.
Een paar weken later nam Mike mij mee naar het Sturt National Park. Hier werkt hij en hij kon mij dus een aantal mooie plekken laten zien en interessante dingen erover vertellen. Dit was echt een top dag! We hebben een korte trail gelopen, Mount Wood beklommen (4,5km, het was ook meer een heuvel dan een berg, maar wel met een prachtig uitzicht over al het niks) en we hebben vooral veel gereden. Onderweg zie je uiteraard alleen maar rood zand, rotsen, kangoeroes en emoes, maar dat verveelt mij nooit.
Verder ben ik twee keer naar Milparinka geweest (wederom een plaatsje 40km verderop bestaande uit één pub). Het laatste weekend werd hier de Gymkhana gehouden waar ik naar toe ging met Marley en Michaela. Hier worden paardenraces gehouden met kids vanaf 2 jaar tot wie weet hoe oud en het is echt een evenement voor de ‘bush family’. De locals waren hier ontzettend enthousiast over, dus we hadden er zin in. We zouden knus met z’n drieën in de auto blijven slapen, want ‘s avonds is het een groot drinkfestijn. Hoewel we een gezellige dag hebben gehad, zijn we ’s avonds, extra voorzichtig vanwege vele overstekende kangoeroes, toch weer teruggereden. Het was koud, voor ons niet erg interessant, Marley voelde zich niet lekker en het was wel errug local voor ons backpackers. Waarom men er nou zo lyrisch over was? We denken dat dit voor hun een super evenement is, bij gebrek aan beter.

Ik had het hier dus ontzettend naar mijn zin, maar na vijf weken kreeg ik slecht bericht van thuis. Ik belde naar huis en kreeg Karen aan de telefoon, mijn stiefmama (stiefmoeder klinkt zo gemeen en daar is ze te lief voor). Ka vertelde mij dat er borstkanker bij haar is geconstateerd. Toen werd de grond wel even onder mijn voeten vandaan geslagen. Daar sta ik dan, in the middle of freaking nowhere, zonder familie en vrienden, 16.000 verre kilometers van thuis. Dit bericht wil je natuurlijk nooit krijgen, maar al helemaal niet als je zo ver weg bent van alles en iedereen. M’n eerste gedachte was dat ik naar huis wilde. Papa en Ka zeiden dat ik vooral geen overhaaste beslissing moest nemen. Er waren nog een aantal biopten genomen om te onderzoeken of er uitzaaiingen waren. Daar moesten we eerst maar eens de uitslag van afwachten voordat ik iets besloot. Dat waren drie ontzettend lange dagen en in eerste instantie kregen we te horen dat er geen uitzaaiingen waren. Al een paar weken daarna was de borstamputatie en het herstel daarvan liep voorspoedig. Karen voelde zich prima, maar toen bleken er mogelijk toch wél uitzaaiingen te zijn en moesten we wéér wachten op nog meer uitslagen en adviezen van oncologen, radiologen en wat al niet meer. Uiteindelijk luidt het advies om toch ook nog te gaan bestralen en daarna met chemotherapie te beginnen. Er is dus nog een lange weg te gaan, maar ze/we gaan er voor. Door dit alles wilde ik af en toe ontzettend graag thuis zijn bij Ka en de rest van mijn familie, maar ik besloot toch ook al vrij snel om mijn reis niet voortijdig te beëindigen. Daar wordt niemand blij of beter van en ik word continu op de hoogte gehouden van alles, waardoor ik er toch een beetje ben. In ieder geval altijd in gedachten!

Daarnaast had ik immers een week voordat ik dit hoorde mijn einddatum vastgelegd en die is niet eens zo heel ver weg meer. Op 23 september kom ik weer thuis. Dat is al over iets meer dan twee maanden. AAAHHH!!! Dat is snel!!! Toen ik vertrok, ging ik met het plan, voor zover je als backpacker een plan kan hebben, om naar Australië, Nieuw-Zeeland en Hong Kong te gaan. Ik vloog via Hong Kong heen en terug, dus kon ik daar ook net zo goed nog een paar dagen doorbrengen. Toch ging het idee om in een stad te eindigen mij steeds meer tegenstaan. Niets zo veranderlijk als de plannen van een backpacker… Voordat ik terugga naar het normale leven, wil ik nog even genieten van zon, zee, strand en avontuur. Ik ben dus opzoek gegaan naar de goedkoopste vliegtickets vanaf Hong Kong en kwam uiteindelijk uit bij Borneo. Een bestemming waar ik al heel lang graag naar toe wil gaan. Ik geef toe dat dit voornamelijk vanwege de orang-oetans is en dit is mijn kans.

Het werkvisum dat ik voor Australië heb, is een jaar geldig vanaf de dag dat je het land binnenkomt, 18 november 2015 in mijn geval. In eerste instantie wilde ik dan ook een heel jaar wegblijven en dus niet eerder naar huis komen dan november 2016. Ik vond het anders zonde van m’n visum (je betaalt er immers flink voor), maar toen kreeg ik een veel beter idee. M’n zus had een vakantie gepland in september naar Curaçao (en deels al geboekt), maar zou het niet veel leuker zijn als ze mij op Borneo zou ontmoeten?! Ik heb niet veel hoeven doen om Iris van dat idee te overtuigen. Een week later was Curaçao gecanceld en het ticket naar Borneo geboekt. Ik zie mijn zussie straks dus na dik negen maanden terug in Azië! Na deze reis vliegen we samen terug naar huis, zelfs met dezelfde vlucht. Ik kom dus toch wat eerder naar huis (na 10 maanden en een week), maar dat is het meer dan waard. Dit is een perfect einde van een geweldige reis!

Voordat het allemaal zover is (ik wil nog helemaal niet aan het einde denken), heb ik eerst nog een aantal hele gave dingen op mijn bucket list staan om af te vinken in Australië en daar ga ik mee beginnen zodra ik weg ben uit Tib. Dat duurt wel enkele dagen, want morgen rij ik met iemand mee naar Broken Hill, daar blijf ik dan overnachten, de volgende dag neem ik de bus naar Adelaide en de dag daarna vlieg ik naar Perth. Wat een rit, hè?
Ik kan niet anders zeggen dan dat het een super gave en unieke ervaring was om in de Aussie outback te werken en ik heb het heel erg naar mijn zin gehad in Tib. Ik bedoel; waar anders vier je de verjaardag van een geit? (Ja, echt gedaan. Gewoon een reden om een feestje te geven en dronken te worden.) Ik zou absoluut niet in zo’n klein plaatsje kunnen wonen, want daarvoor is er veel te weinig te doen, maar voor drie maanden was Tibooburra een geweldig ‘thuis’.

Tibooburra
Populatie: 151 150.